GEBREK AAN GELD EN KERKELIJKE TUCHT NA DE REFORMATIE

Door Bernd Otter in Dagblad van het Noorden – 17 september 2019

In 1598 bepaalde stadhouder Willem Lodewijk van Nassau dat Drenthe voortaan protestants moest zijn. Dat dat niet zomaar geregeld was, lezen we in de geschiedenis van de Stefanuskerk in Beilen. Dick Bunskoeke beschreef in het boekMidden in het dorp zware jaren.

De Stefanuskerk is in Beilen zo ongeveer het enige nog zichtbare bewijs dat het dorp een middeleeuwse oorsprong heeft. Het dorp was zelfs de hoofdplaats van het Beiler dingspel en pronkt daarmee als een van de zes sterren op de Drentse vlag.

Het wegpoetsen van die middeleeuwse oorsprong is niet helemaal het resultaat van moderniseringen. Diverse branden hebben ook in dit dorp huisgehouden. De Stefanuskerk heeft er zijn deel in gehad, want rond 1607 werd het godshuis door brand verwoest. Door onweer en bliksem tot op de muren afgebrand, zo werd destijds genoteerd.

Het dorp moet welhaast hebben gedacht dat het de toorn van God moet zijn geweest, want het vuur kwam net in de periode dat het protestantse geloof het katholieke moest verdringen: de reformatie. De beslissing die de stadhouder op 10 mei 1598 had beschreven betekende vooral dat alle katholieke kerkelijke goederen aan de staat vervielen en de stadhouder van alles te zeggen kreeg over het vervolg van het geestelijk zieleheil van de Drent. Dat was een ommezwaai van jewelste, al zijn er aanwijzigingen dat de gemiddelde Drent zich er niet zo om bekommerde of de preek nou van een pastoor of een dominee kwam.

Maar als het protestantse begin van de Stefanuskerk model mag staan voor de gemiddelde gang van zaken in die jaren was het een tijdje niet best gesteld met de geestelijke verzorging in Drenthe.

En dat gold niet alleen voor de gebouwen. Bunskoeke schrijft dat de Drentse kerken er in zijn algemeen slecht bij stonden in die jaren. Geldgebrek en inkwartiering door soldaten geeft hij als belangrijkste oorzaken dat de kerken slecht onderhouden of zelfs bouwvallig waren. Bunskoeke somt op dat de kerk van Westerbork in 1624 geen dak, te weinig banken en kapotte ramen had, die van Roden het zonder banken en een dakloos koor moest stellen en in Zuidwolde de kerk een dak van stro had en geen ramen. Hij had nog wel even kunnen doorgaan.

Een valse start gold ook voor de predikanten en de kerkbesturen. De Stefanuskerk had in de katholieke periode al een forse geschiedenis als het gaat om ruzies over de verdeling van inkomsten en dat werd na de reformatie alleen maar erger.

Het schrijnende tekort aan protestantse predikanten werd aanvankelijk opgelost met de inzet van schoolmeesters, die de Heidelbergse catechismus dienden te onderwijzen. Ze waren meestal tegelijk koster van de kerk en daarmee waren de conflicten al ingebakken voor het moment dat er alsnog een predikant zou worden aangesteld.

In Beilen gebeurde dat in 1601: Hendrik Pieters uit Emden. Pieters was eerder pastoor, maar inmiddels bekeerd. Er kwam ook een nieuwe schoolmeester, die als gebruikelijk in die jaren ook koster was: Jan Joukes. Al in 1602 begon het geruzie over de verdeling van kerkelijke inkomsten. Er moest roggepacht betaald worden voor het luiden van de klok, maar dat gebeurde niet en pachtgelden werden ook lang niet altijd op tijd betaald. En kennelijk trok de koster/schoolmeester aan het langste eind bij de verdeling van het geld dat nog wel binnenkwam. Predikant Pieters klaagde namelijk over grote armoede.

De ruzie kwam zover dat de stadhouder zelf ingreep: beide heren werden de laan uitgestuurd. In 1603 begon Johan Schröder vol goede moed aan zijn nieuwe baan als predikant in Beilen, maar al een jaar later wilde hij wel weer weg vanwege problemen met de betaling van pachtgelden. Opnieuw moest de stadhouder zich bemoeien met de gang van zaken in de Beiler kerk.

Bunskoeke meent dat de financiële perikelen deels te maken hebben met de gebrekkige kerkelijke tucht van de Drenten. Uit verslagen van kerkvergaderingen uit die tijd staan allerhande misstanden beschreven, zoals het tappen onder de preek, kinderen die niet gedoopt worden, klootschieten op kerkhoven en huwelijken die gepaard gaan met vioolspel in plaats van orgelspel.

Maar het zou toch goed komen. Volgens Bunskoeke kwam het heil in Beilen met de intrede in 1607 van de Friese predikant Paulus Antonii naar Beilen. Die teldde wel zestig mensen tijdens de kerkdiensten. Maar ook hij had last van de schoolmeester/koster en het delen van inkomsten. En toen ook nog de bliksem in de kerk sloeg, was de protestantse gemeenschap van Beilen even geheel ontredderd.

Antonii bleef niettemin op zijn post en er kwam in 1617 zelfs een nieuwe klok in de toren.

Zijn opvolger Johannes Beeltsnijder zou de langstzittende predikant van Beilen worden, onder meer omdat er eindelijk een compromis werd bereikt over de verdeling van inkomsten tussen de predikant en de schoolmeester/koster. Het was toen al wel 1640.

Het ligt allemaal in de historie en Beilen mag zich zeker sinds de laatste restauratie met trots wijzen op een fraaie kerk met een geschiedenis die zo’n duizend jaar teruggaat. Want toen al verrees er op die plek bij een doorwaadbare plaats in de Beilerstroom een houten kerkje.